Bewegende effecten toevoegen aan objecten in dia's (actie-animaties)
Actie-animaties zijn dia-animaties waarmee u de weergave van een object kunt
verplaatsen of wijzigen zonder dat het object in een dia hoeft te verschijnen of
verdwijnen. Er zijn twee algemene actietypen:
U kunt een object in een dia verplaatsen volgens een opgegeven pad
Â
U kunt de weergave van objecten wijzigen door objecten te vergroten, te
Â
verkleinen, de doorzichtigheid te wijzigen of door objecten te roteren
U kunt een actie-animatie toepassen op een basisdia. Dit effect wordt vervolgens
op elke dia toegepast die wordt gemaakt met behulp van de basisdia. Zie
“Standaardovergangen instellen” op pagina 261 voor instructies.
Een object in een dia verplaatsen
Met een actie-animatie kunt u objecten in een dia verplaatsen volgens rechte
of gebogen paden. Als u de beweging van een object op een bepaald punt wilt
pauzeren, kunt u verschillende padsegmenten opgeven. Elk padsegment wordt
gezien als een aparte animatie. Klik op de muisknop om het object naar het volgende
padsegment te verplaatsen of stel voor elk segment automatische timing in. (Zie
“Objectanimaties automatiseren” op pagina 135 voor meer informatie over de
automatische timing van animaties.)
Het pad opgeven waarlangs een object moet worden verplaatst
1
Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'.
2
Klik op 'Actie'.
Als u hier klikt, kunt
u een voorbeeld van
de animatie bekijken.
Hiermee voegt u nog een
pad toe voor de beweging
van het object.
Hiermee stelt u de
animatie-effecten in.
Hiermee opent u het infovenster 'Animatie'.
Hiermee stelt u de duur van
de animatie in.
Met behulp van actie-
effecten kunt u onderdelen
in de dia laten bewegen.
U kunt onderdelen
bijvoorbeeld verplaatsen,
verkleinen, vergroten of
roteren.
Hiermee wijzigt u
de volgorde van de
animatiefasen.
Hiermee wijzigt u bij
animaties het pad van recht
in gebogen, of omgekeerd.
128
Hoofdstuk 7
Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
Hoofdstuk 7
Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
129
3
Selecteer een object op de dia (een afbeelding, vorm, tekstvak, diagram, film- of ander
mediabestand of tabel).
4
Kies 'Verplaatsen' uit het venstermenu 'Effect'.
In het diawerkgebied verschijnt een rode lijn die is verbonden met een 'schijnbeeld'
(transparante versie) van het object. Deze lijn geeft de bestemming van het object aan.
5
U kunt het pad op een van de volgende manieren wijzigen:
Om de richting of de afstand voor de verplaatsing van het object te wijzigen, sleept u het
schijnbeeld van het object naar de volgende positie.
Om een pad recht of gebogen te maken, klikt u op een van de padknoppen in het
infovenster 'Animatie'.
Om de kromming van het pad te wijzigen, sleept u een van de nodes of
nodehandgrepen (klik dubbel op een node om de handgrepen weer te geven). Voor
meer controle klikt u op een node (een punt op een pad) en sleept u de grepen
hiervan.
Om een node aan een pad toe te voegen, houdt u de Option-toets ingedrukt terwijl u
op het pad klikt (de aanwijzer verandert in de punt van een pen). Vervolgens kunt u in
deze node de kromming van het pad wijzigen door een van de handgrepen te slepen.
Om de versnelling van het object in te stellen, kiest u een optie uit het venstermenu
'Versnelling' in het infovenster 'Animatie'.
Om het volledige padsegment te verplaatsen (met de begin- en eindpunten), sleept u het
pad.
Met deze nodegrepen
kunt u de vorm van het
pad wijzigen.
6
Als u het object langs een nieuw padsegment wilt verplaatsen, klikt u in het
schijnbeeld van het object op de knop voor het toevoegen van een pad (een rood
vierkant met een wit plusteken (+) erin) of klikt u in het infovenster 'Animatie' op de
knop 'Voeg actie toe'.
Om nog een pad voor het object toe
te voegen, klikt u op de knop met het
plusteken (naast de laatste
transparante versie van het object).
7
Als u de volgorde van de stadia van de actie-animatie wilt wijzigen, klik u op
'Meer opties' (als de instellingenlade niet is geopend) en sleept u animaties in de
instellingenlade. (Zie “De volgorde van objectanimaties wijzigen” op pagina 135 voor
meer informatie.)
Het verplaatsen van het
object begint hier.
Sleep een transparante versie van
het object naar de positie waar u het
verplaatsen wilt onderbreken.
U kunt objecten zelfs van
de dia laten verdwijnen.
Nadat een object en alle bijbehorende paden zijn gedeselecteerd, zijn de paden niet
meer zichtbaar in het diawerkgebied. Als u de paden opnieuw wilt weergeven, klikt
u in het object op de knop voor het tonen van het pad (een kleine, rode ruit met een
zwarte stip erin). Als u de Option-toets ingedrukt houdt terwijl u op deze knop klikt,
worden de schijnbeelden van het object weer weergegeven, totdat u opnieuw op de
knop voor het tonen van het pad klikt.
Als u op deze knop klikt,
kunt u alle fasen van een
actie-animatie bekijken.
Een object laten vervagen, roteren, vergroten of verkleinen
U kunt gebruikmaken van actie-animaties om objecten te roteren en de
doorzichtigheid (transparantie) of grootte te wijzigen.
De grootte, richting of doorzichtigheid van een object wijzigen
1
Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'.
2
Klik op 'Actie'.
3
Selecteer een object op de dia (een afbeelding, vorm, tekstvak, diagram, film- of ander
mediabestand of tabel).
4
Kies een optie uit het venstermenu 'Effect' en gebruik de optie om de weergave van
het object te bepalen.
130
Hoofdstuk 7
Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
Hoofdstuk 7
Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
131
Om het object te vervagen (of om een vervaagd object te scherper te maken), kiest
Â
u 'Ondoorzichtigheid' uit het venstermenu 'Effect' en gebruikt u de bijbehorende
schuifknop of het bijbehorende veld om de uiteindelijke doorzichtigheid van het
object in te stellen. Kies een versnellingsstijl uit het venstermenu en stel een duur in
het veld in (een kortere duur houdt in dat de doorzichtigheid van het object sneller
verandert).
Om het object te roteren, kiest u 'Roteer' uit het venstermenu 'Effect' en kiest u
Â
vervolgens een richting uit het venstermenu. Stel in het veld 'Roteren' een hoek in
en geef aan hoeveel graden het object moet draaien. Kies een versnellingsstijl uit
het venstermenu en stel vervolgens een duur in het veld in (een kortere duur houdt
in dat het object sneller draait).
U kunt een object eenmaal laten draaien door een hoek van 360º in te stellen. Als u
voor de hoek een veelvoud van 360º instelt, draait het object meerdere keren.
Om het object te vergroten of te verkleinen, kiest u 'Vergroot/verklein' uit het
Â
venstermenu 'Effect' en stelt u vervolgens met de bijbehorende schuifknop de
uiteindelijke grootte van het object in (maximaal 200% van de originele grootte).
Kies een versnellingsstijl uit het venstermenu en stel een duur in het veld in (een
kortere duur houdt in dat de grootte van het object sneller verandert).
De grootte van een object wijzigen of een object roteren wanneer deze op de dia
wordt verplaatst
1
Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'.
2
Klik op 'Actie'.
3
Selecteer een object op de dia (een afbeelding, vorm, tekstvak, diagram, film- of ander
mediabestand of tabel).
4
Kies 'Verplaatsen' uit het venstermenu 'Effect'.
In het diawerkgebied verschijnt een rode lijn die is verbonden met een 'schijnbeeld'
(transparante versie) van het object. Deze lijn geeft de bestemming van het object aan.
5
Sleep het schijnbeeld van het object naar de gewenste bestemming in het
diawerkgebied.
6
Voer een of meer van de volgende handelingen uit:
Om het object te verkleinen of te vergroten, wijzigt u de grootte van het schijnbeeld
Â
van het object door de selectiehandgrepen te slepen (op dezelfde manier als voor
een normaal object). De nieuwe grootte van het schijnbeeld van het object moet de
uiteindelijke grootte van het object vertegenwoordigen.
Om het object te roteren, houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u de
Â
aanwijzer op een hoek van het begrenzingsvak van het object plaatst. Wanner de
aanwijzer in een gebogen pijl verandert, sleept u de hoek van het begrenzingsvak
om het object te roteren (op dezelfde manier als voor een normaal object). De
nieuwe positie van het schijnbeeld van het object moet de uiteindelijke richting van
het object vertegenwoordigen.
7
Als u de beweging van een object wilt voortzetten volgens een nieuw padsegment,
klikt u op de knop voor het toevoegen van een pad en geeft u het pad op.