Keynote - Objecten verplaatsen en in het diawerkgebied plaatsen

background image

Objecten verplaatsen en in het diawerkgebied plaatsen

Keynote bevat verschillende hulpmiddelen waarmee u de onderdelen in het
diawerkgebied uiterst nauwkeurig kunt ordenen. Zo hebt u de beschikking over
aanpasbare hulplijnen en rasterlijnen voor uitlijning waarmee u de objecten in dia's
gelijkmatig kunt weergeven en consistent kunt houden in de verschillende dia's. U
kunt meerdere objecten tegelijk bewerken door de objecten te groeperen. U kunt
objecten vergrendelen, zodat ze niet kunnen worden verplaatst. Bovendien kunt
u objecten in dia's in lagen plaatsen, zodat ze elkaar overlappen en op de dia een
diepte-effect wordt gecreëerd.

Manieren om objecten rechtstreeks te bewerken:
Om een object in een dia te verplaatsen, sleept u het object. Sleep het object niet bij

m

de grepen, omdat u op deze manier het formaat van het object zou kunnen wijzigen.
Om objecten nauwkeurig uit te lijnen tijdens het slepen, kunt u hulplijnen en
rasterlijnen voor uitlijning gebruiken. Zie “Hulplijnen voor uitlijning en relatieve
tussenruimte gebruiken” op pagina 96 en “Werken met rasterlijnen in basisdia's” op
pagina 98 voor meer informatie.
U kunt de verplaatsingsrichting van het object beperken tot horizontaal, verticaal of

m

een hoek van 45 graden door de Shift-toets ingedrukt te houden terwijl u sleept.

94

Hoofdstuk 5

Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten

background image

Hoofdstuk 5

Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten

95

U kunt het object stapsgewijs verplaatsen door op een van de pijltoetsen te drukken.

m

Hierdoor wordt het object telkens met één punt verplaatst. U kunt het object met
telkens tien punten verplaatsen door de Shift-toets ingedrukt te houden terwijl u op
een pijltoets drukt.
U kunt de positie van het object tijdens het verplaatsen weergeven door 'Keynote' >

m

'Voorkeuren' te kiezen en vervolgens het aankruisvak 'Toon grootte en positie bij
verplaatsing objecten' in te schakelen in het paneel 'Algemeen'.
Om tekst of een object in een ander object te verplaatsen, selecteert u het object en

m

kiest u 'Wijzig' > 'Knip'. Vervolgens plaatst u het invoegpunt op de positie waar u het
object wilt plaatsen en kiest u 'Wijzig' > 'Plak'.

Een object naar voren of naar achteren verplaatsen (objecten in lagen plaatsen)

Als objecten elkaar overlappen of als tekst en objecten elkaar overlappen, kunt u de
volgorde van de objecten in de verschillende lagen wijzigen.

Een object voor of achter tekst of een ander object verplaatsen

1

Selecteer het object dat u wilt verplaatsen.

2

U kunt een object laag voor laag verplaatsen door 'Orden' > 'Naar voren' of 'Orden' >

'Naar achteren' te kiezen.

3

Kies 'Orden' > 'Plaats vooraan' of 'Orden' > 'Plaats achteraan' om een object helemaal

bovenaan of helemaal onderaan te plaatsen.

Als u regelmatig objecten in lagen plaatst, kunt u de knoppen 'Voor', 'Achter', 'Naar
voren' en 'Naar achteren' aan de knoppenbalk toevoegen om efficiënter te werken.
Zie “De knoppenbalk” op pagina 21 voor meer informatie over het aanpassen van de
knoppenbalk.

Objecten snel met elkaar uitlijnen

Met menucommando's kunt u objecten in dezelfde dia snel met elkaar uitlijnen
of op gelijke afstand van elkaar plaatsen. Eerst selecteert u alle objecten die u wilt
uitlijnen (houd de Shift-toets of de Command-toets ingedrukt en klik op de gewenste
objecten).

Geselecteerde objecten uitlijnen
Om de objecten met elkaar uit te lijnen, kiest u 'Orden' > 'Lijn objecten uit' en kiest u

m

vervolgens een van de uitlijningsopties uit het submenu.
Links: Hiermee worden de linkerranden van de objecten verticaal met elkaar
uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd.
Midden: Hiermee worden de middelpunten van de objecten verticaal met elkaar
uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd.
Rechts: Hiermee worden de rechterranden van de objecten verticaal met elkaar
uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd.

background image

Boven: Hiermee worden de bovenste randen van de objecten horizontaal met elkaar
uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd.
Midden: Hiermee worden de objecten verticaal verplaatst zodat hun middelpunten
horizontaal met elkaar worden uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt
geselecteerd.
Onder: Hiermee worden de onderste randen van de objecten horizontaal met elkaar
uitgelijnd ten opzichte van het eerste object dat u hebt geselecteerd.
Om de objecten op gelijke afstand van elkaar te plaatsen op de dia, kiest u 'Orden' >

m

'Verdeel objecten' en kiest u vervolgens een optie uit het submenu.
Horizontaal: Hiermee past u de horizontale afstand tussen de objecten aan.
Verticaal: Hiermee past u de verticale afstand tussen de objecten aan.

U kunt objecten ook met elkaar uitlijnen door de objecten te slepen, waarbij u aan de
hand van hulplijnen kunt bepalen of de objecten op de juiste positie staan.

Hulplijnen voor uitlijning en relatieve tussenruimte gebruiken

Hulplijnen worden automatisch weergegeven en verborgen wanneer u objecten in
een werkgebied van een dia sleept en geven informatie over de relatieve positie van
het object. Hulplijnen kunnen bijvoorbeeld worden weergegeven wanneer objecten in
het midden of met de randen zijn uitgelijnd.

Op dezelfde manier kunnen hulplijnen voor relatieve tussenruimte worden
weergegeven wanneer er drie of meer objecten in het werkgebied zijn uitgelijnd. Als
u een object in een lijn met objecten sleept zodat dit op gelijke afstand van het object
in het midden ligt, geven de hulplijnen voor relatieve tussenruimte de afstand tussen
elk paar van objecten aan (in de maateenheid van de liniaal).

De hulplijnen voor relatieve tussenruimte worden weergegeven wanneer er twee of
meer onderdelen met dezelfde hoogte of breedte in het diawerkgebied zijn uitgelijnd.

Hulplijnen worden alleen weergegeven wanneer u een object sleept. Als u de
muisknop loslaat, verdwijnen de hulplijnen. U kunt de hulplijnen voor uitlijning en
relatieve tussenruimte in verschillende kleuren weergeven, zodat u gemakkelijker kunt
zien welke objecten worden uitgelijnd wanneer u objecten sleept. Als u hulplijnen
voor uitlijning inschakelt of de kleur van hulplijnen wijzigt, gelden die instellingen
voor alle documenten die u in Keynote opent.

Hulplijnen voor uitlijning inschakelen en aanpassen

1

Om opties voor hulplijnen in te stellen, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren' en klikt u op

'Linialen'. Selecteer de gewenste opties om in te stellen wanneer de hulplijnen voor
uitlijning worden weergegeven:
Om de hulplijnen te tonen als het midden van een object wordt uitgelijnd met een ander
object of met het midden van de dia,
schakelt u het aankruisvak 'Toon hulplijnen in
midden van object' in.

96

Hoofdstuk 5

Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten

background image

Hoofdstuk 5

Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten

97

Om de hulplijnen te tonen als de randen van een object worden uitgelijnd met een ander
object,
schakelt u het aankruisvak 'Toon hulplijnen langs randen van object' in.

2

U kunt de kleur van hulplijnen wijzigen door op het kleurenvak voor de hulplijnen te

klikken en vervolgens een kleur te selecteren in het venster 'Kleuren'.

3

Om de hulplijnen voor relatieve tussenruimte in te stellen, selecteert u de opties in

'Tussenruimte en grootte objecten'. Met deze opties kunt u aangeven wanneer de
hulplijnen moeten worden weergegeven.
Als u de afstand wilt weergeven tussen drie of meer objecten die met gelijke afstand in een
lijn zijn geplaatst
, selecteert u ' Toon relatieve tussenruimte'.
Als u wilt controleren of de objecten die in een lijn zijn geplaatst even hoog of breed zijn,
selecteert u 'Toon relatieve grootten'.

4

U kunt de kleur van hulplijnen voor relatieve tussenruimte en grootten wijzigen door

op het kleurenvak voor de hulplijnen te klikken en vervolgens een kleur te selecteren
in het venster 'Kleuren'.

5

Om hulplijnen tijdens het werken te tonen of te verbergen, kiest u 'Weergave' > 'Toon

hulplijnen' of 'Weergave' > 'Verberg hulplijnen'.

6

U kunt hulplijnen tijdelijk verbergen door de Command-toets ingedrukt te houden

terwijl u een object sleept.

Daarnaast kunt u objecten uitlijnen door gebruik te maken van de rasterlijnen in
de basisdia of door de exacte objectpositie op te geven met behulp van de x- en
y-coördinaten op de dia. Zie “Werken met rasterlijnen in basisdia's” op pagina 98 en
“Objecten plaatsen door x- en y-coördinaten op te geven” op pagina 98.

Als u uw eigen hulplijnen voor uitlijning aanmaakt op de plek waar u ze nodig hebt in
dia's, zorgt u ervoor dat de objecten in de verschillende dia's zich op dezelfde positie
bevinden.

Nieuwe hulplijnen aanmaken

U kunt statische hulplijnen aanmaken aan de hand waarvan u de objecten in dia's
kunt uitlijnen of de objecten in verschillende dia's op dezelfde positie kunt plaatsen.
Deze hulplijnen voor uitlijning worden niet getoond en verborgen tijdens het slepen
van objecten in het diawerkgebied, maar blijven zichtbaar tijdens het werken, zelfs
wanneer u de dia verlaat en later weer terugkeert.

Als u objecten wilt uitlijnen die zich in verschillende dia's op dezelfde positie bevinden,
zet u in elke dia op dezelfde positie een hulplijn. Vervolgens kunt u de hulplijnen
gebruiken om de objecten te plaatsen.

Een hulplijn aanmaken

1

Klik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies vervolgens 'Toon linialen'.

background image

Opmerking: U kunt geen nieuwe hulplijnen aanmaken als u tekst bewerkt. Stop met
het bewerken van tekst door een object te selecteren of in het diawerkgebied te
klikken.

2

Plaats de aanwijzer op een liniaal, klik en sleep de muis naar het diawerkgebied. Er

verschijnt een hulplijn.

3

Sleep de hulplijn naar de gewenste plaats op de dia.

4

Om een hulplijn te verwijderen, sleept u deze van de dia.

Hulplijnen worden niet weergegeven in afgedrukte dia's of tijdens presentaties.

Werken met rasterlijnen in basisdia's

U kunt niet alleen hulplijnen gebruiken in een dia, maar u kunt objecten ook uitlijnen
met verticale en horizontale rasterlijnen waarmee een dia in vlakken van gelijke
grootte wordt verdeeld. Tijdens het slepen van een object in het diawerkgebied wordt
het object uitgelijnd op de rasterlijnen wanneer het object wordt uitgelijnd in het
midden of met de rand van een rasterlijn (afhankelijk van de voorkeuren die u hebt
opgegeven voor de objectuitlijning).

U kunt de rasterlijnen in basisdia's in een andere kleur weergeven dan de hulplijnen
voor uitlijning en relatieve tussenruimte, zodat u gemakkelijker kunt zien welke
objecten worden uitgelijnd wanneer u objecten sleept.

Rasterlijnen in basisdia's inschakelen

1

Kies 'Keynote' > 'Voorkeuren' en klik vervolgens op 'Linialen'.

2

Schakel het aankruisvak voor horizontale rasterlijnen in basisdia's, het aankruisvak voor

verticale rasterlijnen in basisdia's of beide in.

3

Geef in het veld een waarde (percentage) op om in te stellen hoe dicht de rasterlijnen

bij elkaar moeten liggen.

4

Om de kleur van rasterlijnen te wijzigen, klikt u op het kleurenvlak voor rasterlijnen in

basisdia's en selecteert u vervolgens een kleur in het venster 'Kleuren'.

U kunt rasterlijnen tijdelijk verbergen door de Command-toets ingedrukt te houden
terwijl u een object sleept. U kunt de rasterlijnen weergeven in basisdia's. Rasterlijnen
worden echter niet weergegeven op afgedrukte dia's.

Objecten plaatsen door x- en y-coördinaten op te geven

U kunt de positie van objecten in het diawerkgebied nauwkeurig bepalen door
ruimtelijke coördinaten in de maateenheden van de liniaal op te geven.

De positie van een object bepalen door x- en y-coördinaten op te geven

1

Selecteer het object dat u wilt plaatsen.

2

Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Formaatinfo'.

98

Hoofdstuk 5

Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten

background image

Hoofdstuk 5

Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten

99

3

Geef de x- en y-waarden in de desbetreffende velden op (in de maateenheden van de

liniaal).

De coördinaten die u opgeeft komen overeen met de linkerbovenhoek van het
objectkader. Wanneer u een object roteert, geven de x- en de y-coördinaat de
linkerbovenhoek aan van het kader van het geroteerde object, dat mogelijk een ander
formaat heeft dan het originele object.

De x-waarde wordt gemeten vanaf de linkerrand van het diawerkgebied.

Â

De y-waarde wordt gemeten vanaf de bovenrand van het diawerkgebied.

Â

Wanneer u x- en y-coördinaten voor lijnposities in het infovenster 'Formaat' opgeeft,
geven de coördinaten achter 'Begin' het eerste eindpunt aan dat u hebt aangemaakt
(of het eindpunt linksboven als u de lijn niet hebt getekend). Als u de lijn later spiegelt
of roteert, blijven de begincoördinaten hetzelfde eindpunt aangeven.

U plaatst een lijn door hier de x- en
y-coördinaat op te geven voor het eerste
eindpunt.

U plaatst een lijn door hier de x- en
y-coördinaat op te geven voor het tweede
eindpunt.

Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen

U kunt objecten groeperen, zodat u ze als één geheel kunt verplaatsen, kopiëren en de
grootte ervan kunt wijzigen. Gegroepeerde objecten kunnen tijdens objectanimaties
als één eenheid worden behandeld.

U kunt een afzonderlijk object binnen een groep bewerken zonder de groepering op
te heffen.

Gegroepeerde objecten kunnen weer met andere objecten worden gegroepeerd.
Hierdoor ontstaat een hiërarchie van gegroepeerde objecten die op verschillende
niveaus zijn genest. Om een afzonderlijk object dat op meerdere niveaus is genest, te
selecteren, moet u voor elk niveau eenmaal op het object klikken.

Objecten groeperen

1

Houd de Command- of Shift-toets ingedrukt terwijl u de objecten selecteert die u wilt

groeperen.
Als u een object niet kunt selecteren, is het object mogelijk vergrendeld en moet u het
ontgrendelen.

2

Kies 'Orden' > 'Groepeer' of klik op de knop 'Groepeer' in de knoppenbalk.

Als u een object groepeert waaraan een animatie-effect is toegewezen, wordt het
effect verwijderd.

background image

De groepering van objecten opheffen
Selecteer de groep en kies vervolgens 'Orden' > 'Hef groep op' in de werkbalk. Als de

m

groep is vergrendeld, moet u de groep eerst ontgrendelen.
Als u een groep objecten niet kunt selecteren, is de groep mogelijk vergrendeld en
moet u deze ontgrendelen.
Als u de groepering van een object opheft, wordt het animatie-effect ook verwijderd.

Een afzonderlijk object in een groep selecteren
Klik eenmaal op het object dat u wilt bewerken om de groep te selecteren en klik

m

vervolgens nogmaals om het object te selecteren.
Als het object niet wordt geselecteerd, is het mogelijk dieper genest. Klik nogmaals en
blijf klikken totdat het gewenste object is geselecteerd.

Objecten via een aanpasbare lijn met elkaar verbinden

Wanneer u twee objecten via een lijn met elkaar wilt verbinden, kunt u het beste een
verbindingslijn gebruiken (in plaats van een afzonderlijke lijn als een vorm aan te
maken). Twee objecten die via een verbindingslijn zijn verbonden, blijven verbonden,
zelfs als u de objecten in het diawerkgebied op een andere positie plaatst.

Twee objecten via een verbindingslijn met elkaar verbinden

1

Houd de Command-toets ingedrukt en klik op de twee objecten die u met elkaar wilt

verbinden. Kies vervolgens 'Voeg in' > 'Verbindingslijn'.
Er wordt een rechte lijn tussen de geselecteerde objecten weergegeven. Wanneer
u de afzonderlijke objecten verplaatst, veranderen de lengte en de positie van de
verbindingslijn, zodat de objecten met elkaar verbonden blijven.

2

Om een gebogen verbindingslijn te maken, sleept u het witte bewerkingspunt in het

midden van de lijn.
Als u de objecten naar verschillende posities in het diawerkgebied sleept, wordt de
kromming van de lijn aangepast, zodat de objecten met elkaar verbonden blijven.

3

Om ruimte in te voegen tussen het einde van de lijn en een van de verbonden

objecten (zodat de lijn en het object elkaar niet raken), sleept u het blauwe
bewerkingspunt aan het einde van de lijn weg van het object.
Wanneer u de objecten verplaatst, blijft de ruimte tussen de lijn en het verbonden
object gehandhaafd.

4

Om de kleur, stijl, dikte of eindpunten van de lijn te wijzigen, maakt u de

verbindingslijn op met de functies in de opmaakbalk of het infovenster 'Afbeelding'
die u ook voor andere lijnen gebruikt.
Zie de onderwerpen onder “De grootte, richting en contour van objecten wijzigen” op
pagina 101 voor meer informatie over het wijzigen van deze kenmerken.

100

Hoofdstuk 5

Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten

background image

Hoofdstuk 5

Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten

101

Objecten vergrendelen en ontgrendelen

U kunt objecten vergrendelen om te voorkomen dat deze per ongeluk worden
verplaatst.

Nadat u een afzonderlijk object of een groep objecten hebt vergrendeld, kunt u
het object of de objecten pas verplaatsen, verwijderen of wijzigen nadat u ze weer
hebt ontgrendeld. U kunt vergrendelde objecten echter wel selecteren, kopiëren en
dupliceren. Als u een vergrendeld object kopieert of dupliceert, wordt het nieuwe
object eveneens vergrendeld.

Objecten vergrendelen
Selecteer de objecten die u wilt vergrendelen en kies vervolgens 'Orden' >

m

'Vergrendel'.

Objecten ontgrendelen
Selecteer de objecten die u wilt ontgrendelen en kies vervolgens 'Orden' >

m

'Ontgrendel'.