De grootte, richting en contour van objecten wijzigen
U kunt de grootte van objecten wijzigen, de richting aanpassen, de randstijlen
wijzigen, een schaduw en weerspiegeling toevoegen en de mate van
ondoorzichtigheid aanpassen. Als u het gewenste uiterlijk hebt aangemaakt, kunt u dit
eenvoudig rechtstreeks naar andere objecten kopiëren.
Het formaat van objecten wijzigen
U kunt de grootte van een object wijzigen door de selectiegrepen te slepen of de
juiste afmetingen op te geven.
Manieren om de grootte van objecten te wijzigen:
Om de grootte van een object te wijzigen door te slepen, selecteert u het object en
m
sleept u vervolgens een van de selectiegrepen. Om de grootte van het object in één
richting te wijzigen, sleept u een greep aan de zijkant in plaats van een greep in een
van de hoeken.
Om de grootte van het object vanuit het midden te wijzigen, houdt u de Option-toets
ingedrukt terwijl u sleept.
Als u de verhoudingen van een object wilt handhaven, houdt u de Shift-toets
ingedrukt terwijl u sleept. U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken, op
de knop 'Formaatinfo' klikken en vervolgens het aankruisvak 'Handhaaf verhoudingen'
inschakelen voordat u gaat slepen.
Om de grootte van het object weer te geven terwijl u een selectiegreep sleept, kiest
u 'Keynote' > 'Voorkeuren' en schakelt u vervolgens het aankruisvak 'Toon grootte en
positie bij verplaatsing objecten' in het paneel 'Algemeen' in.
Om de grootte van een object te wijzigen door exacte waarden voor het object op te
m
geven, selecteert u het object, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en geeft u
vervolgens de juiste waarden in de velden 'Breedte' en 'Hoogte' op.
Om de grootte van meerdere objecten tegelijk te wijzigen, selecteert u de objecten,
m
klikt u op de knop 'Formaatinfo' in de knoppenbalk en geeft u vervolgens nieuwe
waarden op in de velden 'Breedte' en 'Hoogte'.
Selecteer het object en klik vervolgens op de knop 'Originele grootte' in het
m
infovenster 'Formaat'.
Als u een erg groot afbeeldingsbestand hebt verkleind en u alleen de kleinere versie in
uw presentatie wilt gebruiken, kunt u de kleinere versie van de afbeelding in Keynote
bewaren om uw document kleiner te maken. Zie “Afbeeldingsbestanden kleiner
maken” op pagina 82.
Objecten spiegelen en roteren
U kunt elk gewenst object spiegelen of roteren. Zo kunt u een afbeelding van een pijl
die u in het document wilt gebruiken, in verschillende richtingen laten wijzen. U kunt
de richting van de pijl verticaal of horizontaal wijzigen of de pijl met elke gewenste
hoek draaien.
Manieren om de richting van een object te wijzigen:
Om een object horizontaal of verticaal te spiegelen, selecteert u het object en kiest u
m
vervolgens 'Orden' > 'Spiegel horizontaal' of Orden' > 'Spiegel verticaal'.
U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken, op de knop 'Formaatinfo'
klikken en vervolgens de spiegelknoppen gebruiken.
Om een object te roteren, selecteert u het object, houdt u de Command-toets
m
ingedrukt en verplaatst u de aanwijzer in de richting van een actieve selectiegreep
totdat deze verandert in een gebogen, tweepuntige pijl. Vervolgens sleept u de
selectiegreep.
Om een object in stappen van 45 graden te roteren, houdt u de Shift- en Command-
toets ingedrukt terwijl u een selectiegreep sleept.
U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken, op de knop 'Formaatinfo'
klikken en vervolgens de knop 'Roteer' slepen of het veld 'Hoek' gebruiken om de
hoek van het object in te stellen.
Om een vorm te roteren zonder de richting van de tekst in de vorm te wijzigen, kiest
m
u na het roteren van de vorm 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Stel tekst- en objecthandgrepen
opnieuw in'.
102
Hoofdstuk 5
Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten
Hoofdstuk 5
Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten
103
De randstijl wijzigen
Voor vormen, diagramonderdelen, tekstvakken en tabelcellen kunt u een stijl en kleur
kiezen voor de rand van het object. U kunt ook opgeven dat het object geen rand
heeft. Ook kunt u een rand om geïmporteerde afbeeldingen plaatsen. U stelt de lijnstijl
en -kleur voor randen in het infovenster 'Afbeelding' en het venster 'Kleuren' in.
De lijnstijl en -kleur voor de rand van een object instellen
1
Selecteer het object dat u wilt wijzigen.
2
Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop
'Afbeeldingsinfo'.
3
Kies 'Lijn' uit het venstermenu 'Lijn'.
4
Kies uit het venstermenu een lijnstijl. Voor tabellen kunt u alleen een ononderbroken
lijn of 'Geen' instellen.
In deze venstermenu's kunt u het
type eindpunten voor de lijn kiezen.
Om een kleur voor de lijn in te
stellen, klikt u op het kleurenvak.
Hier geeft u de lijndikte
op. (De afkorting “px” staat
voor pixels.)
Hier kiest u een lijnstijl.
Hier kiest u 'Lijn'.
5
Wijzig de lijndikte door een waarde op te geven in het veld voor de dikte (of klik op de
pijlknoppen).
6
Klik op het kleurenvak en selecteer vervolgens een kleur om de lijnkleur te wijzigen.
7
Om eindpunten, zoals een pijlkop of cirkel, voor de lijn in te stellen, kiest u het
gewenste linker- en rechtereindpunt uit de venstermenu's.
Objecten in een kader plaatsen
U kunt uw tekstvakken, afbeeldingen, films, vormen en plaatsaanduidingen voor
media in een kader in de vorm van een fotolijst plaatsen.
Om een kaderstijl
te kiezen, klikt u op
deze pijl en op de
miniatuur.
Een fotolijst toevoegen
1
Selecteer het mediabestand of de plaatsaanduiding voor media, klik op de knop 'Info'
in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
2
Kies 'Fotolijst' uit het venstermenu 'Lijn' en klik vervolgens op de miniatuur om een
randstijl te kiezen.
Om de dikte van de lijst aan te passen, sleept u de schuifknop 'Vergroten/verkleinen'
of geeft u een specifiek percentage op in het veld. (Niet alle fotolijsten kunnen worden
aangepast.)
Een fotolijst wijzigen
1
Selecteer een object of een plaatsaanduiding voor media met een kader, klik op de
knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
2
Kies 'Fotolijst' uit het venstermenu 'Lijn' en klik op het pijltje naast de miniatuur om
een nieuwe fotolijst te selecteren.
Een fotolijst verwijderen
Selecteer het mediabestand of de plaatsaanduiding voor media en kies een lijnstijl (of
m
kies 'Geen') uit het venstermenu 'Lijn'.
Een schaduw aan een object toevoegen
Schaduwen zorgen voor een diepte-effect in uw dia's. De schaduw van een object
valt op de objecten erachter, als die er zijn. U kunt veel verschillende schaduweffecten
creëren, of de schaduw van een object verwijderen.
Via het kleurenvak kunt u
de kleur van de schaduw
wijzigen.
Met behulp van de
rotatieschijf kunt u de
hoek van de schaduw
wijzigen.
Met behulp van de velden 'Afstand',
'Vervaging' en 'Ondoorzichtigheid' kunt
u het uiterlijk van de schaduw wijzigen.
Als u dit aankruisvak inschakelt,
wordt aan het geselecteerde
object een schaduw toegevoegd.
Een schaduw aan objecten of tekst toevoegen
1
Selecteer het object of de tekst.
2
Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop
'Afbeeldingsinfo'.
3
Schakel het aankruisvak 'Schaduw' in om een schaduw aan het object toe te voegen.
Schakel het aankruisvak 'Schaduw' uit om de schaduw te verwijderen.
4
Stel de hoek van de schaduw in met behulp van de knop 'Hoek'.
104
Hoofdstuk 5
Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten
Hoofdstuk 5
Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten
105
5
Met behulp van het veld 'Afstand' kunt u de afstand tussen de schaduw en het object
instellen.
Als u een hoge waarde instelt voor de afstand, lijkt de schaduw van een object langer
en is deze iets gescheiden van het object.
6
Met behulp van het veld 'Vervaging' kunt u de scherpte van de schaduwrand
aanpassen.
Als u een hoge vervagingswaarde instelt, wordt de schaduw vager. Als u een lage
waarde instelt, zijn de randen van de schaduw scherper.
7
Om de mate van ondoorzichtigheid van de schaduw te wijzigen, geeft u een
percentage op in het veld 'Ondoorzichtigheid'. U kunt de mate van ondoorzichtigheid
van een schaduw niet wijzigen met behulp van de schuifknop 'Ondoorzichtigheid'
onder in het infovenster 'Afbeelding'. Deze schuifknop is bestemd voor het wijzigen
van de mate van ondoorzichtigheid van het object zelf (niet van de schaduw van het
object).
8
Om de kleur van de schaduw te wijzigen, klikt u op het kleurenvak in het gedeelte
'Schaduw' en selecteert u vervolgens een kleur.
Voor dit object is
gebruik gemaakt van de
standaardschaduwinstellingen.
De schaduw van dit object
is ingesteld op een andere
hoek.
De schaduw van dit
object heeft een hoge
afstandswaarde.
De schaduw van dit
object heeft de laagste
vervagingsfactor.
Dit object heeft een andere
schaduwkleur.
De schaduw van dit
object heeft een hoge
vervagingsfactor.
Een weerspiegeling aan een object toevoegen
U kunt een verticale weerspiegeling aan een object toevoegen.
Een weerspiegeling aan een object toevoegen
1
Selecteer het object.
2
Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop
'Afbeeldingsinfo'.
3
Schakel het aankruisvak 'Weerspiegeling' in en sleep de schuifknop naar links of naar
rechts om de intensiteit van de weerspiegeling te vergroten of te verkleinen.
De mate van ondoorzichtigheid van objecten aanpassen
U kunt interessante effecten creëren door de mate van ondoorzichtigheid van
objecten aan te passen.
Wanneer u bijvoorbeeld een object met een lage ondoorzichtigheidswaarde boven op
een ander object plaatst, blijft het object eronder zichtbaar. Afhankelijk van hoe hoog
of hoe laag u de mate van ondoorzichtigheid instelt, kan het object eronder volledig
zichtbaar, gedeeltelijk bedekt of volledig onzichtbaar zijn (bij 100% ondoorzichtigheid).
De mate van ondoorzichtigheid van een object wijzigen
1
Selecteer het object.
2
Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop
'Afbeeldingsinfo'.
3
Sleep de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' naar links of naar rechts of geef een
percentage op in het veld ernaast.
106
Hoofdstuk 5
Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten
Hoofdstuk 5
Werken met afbeeldingen, vormen en andere objecten
107
Bij vormen kunt u de mate van ondoorzichtigheid voor vul- en lijnkleuren afzonderlijk
instellen. Deze instellingen hebben geen invloed op de mate van ondoorzichtigheid
van het object zelf. Wanneer u de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' in het venster
'Kleuren' sleept om een vul- of lijnkleur te wijzigen, wordt deze waarde de maximale
mate van ondoorzichtigheid van het object. Wanneer u vervolgens de mate van
ondoorzichtigheid van het object wijzigt in het infovenster 'Afbeelding', verandert
deze alleen ten opzichte van de mate van ondoorzichtigheid die u hebt ingesteld in
het venster 'Kleuren'.
In het infovenster 'Afbeelding' is deze cirkel
is ingesteld op 100% ondoorzichtigheid. De
mate van ondoorzichtigheid van de
vulkleur is in het venster 'Kleuren' ingesteld
op 50%. De mate van ondoorzichtigheid
van de rand van de cirkel is in het venster
'Kleuren' ingesteld op 100%.
In het infovenster 'Afbeelding'
is deze cirkel is ingesteld op
100% ondoorzichtigheid.
In het infovenster 'Afbeelding' is deze cirkel
is ingesteld op 50% ondoorzichtigheid.
Als u de mate van ondoorzichtigheid van een object hebt gewijzigd, kunt u de
vulkleur van het object vervolgens mogelijk niet opnieuw instellen op 100%. Dit komt
doordat de mate van ondoorzichtigheid in het venster 'Kleuren' is ingesteld op minder
dan 100%. U kunt dit herstellen door het object te selecteren, vervolgens 'Weergave' >
'Toon kleuren' te kiezen en de mate van ondoorzichtigheid in het venster 'Kleuren'
opnieuw in te stellen op 100%.